Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Schin.] Zij horen, dat ik zucht, [maar] ik heb geen trooster; al mijn vijanden horen [122]mijn kwaad; [en] zij zijn vrolijk, [123]dat Gij het gedaan hebt; [als] Gij [124]den dag zult voortgebracht hebben, [125][dien] Gij uitgeroepen hebt, [126]zo zullen zij zijn, gelijk ik ben. 122. Dat is, mijn ondergang, of mijn geklag, hetwelk ik dagelijks doe vanwege mijn ellende, jammer en verdriet. 123. Dat is, dat Gij mij zulke ellende en zwarigheid hebt opgelegd, o Heere. 124. Te weten dien dag of tijd der verstoring van Babel. 125. Dat is, dien gij door uwe profeten, namelijk Jesaja, Jeremia en anderen, verkondigd hebt, namelijk dat Babel op denzelven zou verstoord worden. 126. Dat is, hunne ellende zal dan in deze wereld zo groot zijn als de mijne nu is; behalve de straffen en pijnen, die zij in de eeuwigheid te verwachten hebben.